Romeinen 9:14-19. Waarom hebben wij een eigen wil als God toch doet wat Hij wil?


14  Moeten we dan zeggen dat God onrechtvaardig is? Natuurlijk niet.
15  Hij zegt immers tegen Mozes: ‘Ik ben barmhartig voor wie ik barmhartig wil zijn, ik schenk genade aan wie ik genade wil schenken.’
16  Alles hangt dus af van God en zijn barmhartigheid, niet van de wil of de inspanning van de mens.
17  Zo zegt hij volgens de Schrift tegen de farao: ‘Ik heb u alleen in leven gelaten om u mijn macht te tonen en om iedereen op aarde te laten weten wie ik ben.’
18  Dus God is barmhartig voor wie hij wil en maakt halsstarrig wie hij wil.
19  Maar nu zult u vragen: ‘Waarom roept God ons dan nog ter verantwoording? Niemand gaat toch in tegen zijn wil?’

Commentaar van Andrew Wommack (Vergadering)

Opmerking 7 bij Romeinen 9:14: Paulus probeert iedereen ervan te weerhouden om zijn beweringen zodanig op te vatten dat het zou lijken alsof God onrechtvaardig met de mensen zou omgaan. God kan genade aan één persoon aanbieden zonder dat Hij anderen onrechtvaardig behandelt. Het is zoals in de gelijkenis die Jezus in Matteüs 20:1-16 gaf: God behandelt iedereen rechtvaardig, maar Hij kiest ervoor om aan sommigen extra genade te geven. Betekent dit dat Hij onrechtvaardig is? Helemaal niet.

Als God ervoor kiest om iemand rekenschap te laten afleggen van zijn daden en keuzes die hij uit vrije wil heeft gemaakt, dan staat Hij volkomen in Zijn recht om dat op ieder moment te doen. In Lucas 13:1-9 geeft Jezus commentaar op de mensen die Pilatus had gedood en wiens bloed hij met hun offers had vermengd en de mensen op wie de toren bij Siloam viel en daardoor gedood werden.[i] Hij stelde de vraag: “Waren deze mensen grotere zondaars dan anderen omdat zij dit lot ondergingen?” Hij beantwoordde Zijn eigen vraag door te zeggen dat iedereen zo’n oordeel verdient, maar in Zijn genade had God hen gespaard (zie opmerking 2 bij Luc. 13:2)[ii].

Dan gaat Hij onmiddellijk door met een gelijkenis over de man met een onvruchtbare boom in zijn wijngaard. Hij wilde deze dode boom omhakken en vervangen door een andere, maar de wijngaardenier kwam op voor de boom en de eigenaar gaf hem wat extra tijd om te zien of hij de boom weer tot leven kon brengen (zie opmerking 1 bij Luc. 13:6)[iii]. Evenzo verdienen wij allemaal het oordeel, maar door de bemiddeling van anderen zal God soms extra genade aan bepaalde mensen betonen.

Als Hij er echter voor kiest om Zijn genade niet aan iedereen te betonen en als Hij ons rekenschap laat afleggen van al onze daden, dan zou Hij volkomen in Zijn recht staan om dit te doen. Het is Zijn keuze. God heeft nooit een oordeel over iemand gebracht zonder dat Hij gerechtvaardigd was om dit te doen. Evenzo heeft Hij nooit genade aan iemand betoond waardoor Zijn behandeling van iemand anders onrechtvaardig zou zijn.

15 Want Hij zegt tot Mozes: Over wie Ik Mij ontferm, zal Ik Mij ontfermen, en jegens wie Ik barmhartig ben, zal Ik barmhartig zijn.
16 Het hangt dus niet daarvan af, of iemand wil, dan wel of iemand loopt, maar van God, die Zich ontfermt.

Opmerking 8 bij Romeinen 9:16: Er is een subtiele val waar veel mensen die door God zijn gebruikt inlopen. Ze zien wat God door hen tot stand heeft gebracht en ze beginnen te redeneren: “God moet me wel gebruiken omdat ik zo’n groot geloof heb.” Maar dat is niet het geval. God heeft nog nooit iemand voor Zich laten werken die daarvoor gekwalificeerd is. God is veel genadiger dan dat wij trouw zijn.

17 Want het schriftwoord zegt tot Farao: Daartoe heb Ik u doen opstaan, opdat Ik in u mijn kracht zou tonen en mijn naam verbreid zou worden over de gehele aarde.

Opmerking 9 bij Romeinen 9:17: Sommige mensen hebben van dit woord van God over Farao een leerstelling gemaakt. Ze hebben de conclusie getrokken dat alles in ons leven in die mate door God is voorbeschikt dat onze vrije wil niet bestaat. Maar dat zegt de Heer hier niet.

We kunnen er zeker van zijn dat Farao meer dan voldoende gelegenheid had om gehoor te geven aan God voordat God zijn hart begon te verharden. Omdat Farao zijn keuze al had gemaakt en zelfs al zover was gegaan om zichzelf goddelijk te verklaren en de Egyptenaren had bevolen hem te aanbidden, was God niet onrechtvaardig om hem hierom te veroordelen.

God maakte niet dat Farao was zoals hij was, maar Hij gebruikte de manier die Farao had gekozen voor Zijn eigen eer. God verhoogde Farao en gaf hem het leiderschap van de natie terwijl Hij zeker wel wist hoe hij zou reageren op Zijn verzoek om Zijn volk te laten gaan. Omdat Farao al zijn hart voor God had verhard, was God niet onrechtvaardig om zijn hart nog meer te doen verharden totdat Zijn heerlijkheid volkomen zichtbaar werd.

Dit vers beschrijft dat God het verharde hart van Farao gebruikte voor Zijn eer, omdat Farao zijn kans al had gehad. God respecteerde zijn keuze en ontving glorie door Zijn overwinning op Farao en zijn legers.

18 Hij ontfermt Zich dus over wie Hij wil en Hij verhardt wie Hij wil.
19 Gij zult nu tot mij zeggen: Wat heeft Hij dan nog aan te merken? Want wie wederstaat zijn wil?

Opmerking 10 bij Romeinen 9:19: Het argument dat Paulus hier weerlegt is niet een juiste vertolking van wat hij gezegd had. Dit is te vergelijken met zijn verklaring in Romeinen 5:1 waar hij zei: “Wat zullen wij zeggen? Mogen wij bij de zonde blijven, opdat de genade toeneme?” Omdat hij wist dat iemand zijn onderwijs over genade zou opvatten als een excuus om te zondigen, trok hij een verkeerde conclusie en ging deze vervolgens weerleggen. Hier geeft hij ook een verkeerde opvatting van zijn verklaringen en vervolgens spreekt hij deze tegen.

20 Maar gij, o mens! wie zijt gij, dat gij God zoudt tegenspreken? Zal het geboetseerde soms tot zijn boetseerder zeggen: Waarom hebt gij mij zo gemaakt?


[i] Luc. 13:2 Terzelfder tijd kwamen enigen tot Hem met het bericht over de Galileeërs, wier bloed Pilatus met hun offers vermengd had. En Hij antwoordde en zei tot hen: Meent gij, dat deze Galileeërs groter zondaars waren dan alle andere Galileeërs, omdat zij dit lot hebben ondergaan? Neen, zeg Ik u, maar als gij u niet bekeert, zult gij allen evenzo omkomen. Of meent gij, dat die achttien, op wie de toren bij Siloam viel en die erdoor gedood werden, schuldiger waren dan alle andere mensen, die in Jeruzalem wonen? Neen, zeg Ik u, maar als gij u niet bekeert, zult gij allen evenzo omkomen. En Hij sprak deze gelijkenis: Iemand bezat een vijgeboom, die in zijn wijngaard was geplant, en hij kwam om vrucht daaraan te zoeken en vond er geen. En hij zei tot de wijngaardenier: Zie, het is nu al drie jaar, dat ik vrucht aan deze vijgeboom kom zoeken en ik vind ze niet. Hak hem om! Waarom zou hij de grond nutteloos beslaan? Hij antwoordde en zei tot hem: Heer, laat hem nog dit jaar staan, ik zal er eerst nog eens omheen graven en er mest bij brengen, en indien hij in het komende jaar vrucht draagt, (dan is het goed,) maar anders, dan moet gij hem omhakken.

[ii] Luc. 13:2 En Hij antwoordde en zei tot hen: Meent gij, dat deze Galileeërs groter zondaars waren dan alle andere Galileeërs, omdat zij dit lot hebben ondergaan?
Opmerking 2 bij Luc. 13:2: Dit tekstgedeelte werpt een zelfde soort vraag op als toen de discipelen van Jezus Hem vroegen naar de blinde bedelaar in Johannes 9:1. Veroorzaakt buitensporige zonde een speciaal oordeel?
Jezus had net onderwezen dat bij het laatste oordeel iemands kennis een rol zou spelen. Zij die meer wisten zouden strenger worden geoordeeld dan zij die in onwetendheid zondigden. Soms kan een buitensporige zonde een speciaal oordeel teweeg brengen (voorbeelden: Er en Onan – Gen. 38:7-10; Nadab en Abihu – Lev. 10:1-2; Achan – Joz. 7:19-26; Herodes – Hand. 12:23). De genade van God kan echter de uitvoering van Zijn oordelen opschorten (Gen. 15:16; Luc. 13:6-9). In dit geval zei Jezus dat deze mensen niet grotere zondaars waren dan anderen. Het was juist Gods genade dat ze niet allen dit lot hadden ondergaan.
Jezus waarschuwde degenen die bij Hem waren om het uitblijven van Gods oordeel over hen niet als Gods aanvaarding te beschouwen (2 Petr. 3:9, 15), maar om in te zien dat tenzij ze zich bekeerden ze op dezelfde manier zouden omkomen. Dit is bij het laatste oordeel op iedereen van toepassing, maar het werd letterlijk de waarheid voor sommigen waarmee Jezus sprak toen Titus in 70 na Chr. Jeruzalem veroverde. Terwijl Jeruzalem in brand stond vielen de muren en werden veel mensen verpletterd.

[iii] Luc. 13:6 En Hij sprak deze gelijkenis: Iemand bezat een vijgeboom, die in zijn wijngaard was geplant, en hij kwam om vrucht daaraan te zoeken en vond er geen.
Opmerking 1 bij Luc. 13:6: Het is belangrijk om deze gelijkenis in de context te zien. Jezus had net uitgelegd dat de Joden die door Pilatus waren gedood en degenen op wie een muur was gevallen niet voor veroordeling waren uitgekozen omdat ze buitensporige zonden hadden begaan. Het was juist Gods genade waardoor niet iedereen op zo’n manier werd vernietigd. Deze gelijkenis is een illustratie van wat Jezus zegt.
God wordt voorgesteld als de eigenaar van deze wijngaard God (vgl. Matt. 21:33-43 en Luc. 20:9-16). Het volk Israël wordt voorgesteld door de vijgeboom. De Heer had het volk geplant om voor Hem de vrucht van rechtvaardigheid voort te brengen (Matt. 7:16-20), maar ze bleven onvruchtbaar. Het hele volk viel onder veroordeling (“hak hem om!” – Luc. 13:7), zoals wij ook een onvruchtbare boom zouden omhakken en hem vervangen door een goede boom. Jezus, die voorgesteld wordt als de wijngaardenier, bemiddelde voor het volk en verwierf een verlenging van Gods genade om te zien of het volk de vrucht van bekering zou voortbrengen (Matt. 3:8). Dat deden ze niet en ze werden in 70 na Chr. Omgehakt toen onder aanvoering van Titus het Romeinse leger Jeruzalem verwoestte.
In deze gelijkenis laat Jezus zien dat als het niet vanwege Gods genade was geweest, ze al veroordeeld zouden zijn.

Reacties

Populaire posts van deze blog

Lijntje naar boven

Strijd

Omgaan met weerstand