Verborgen

Genesis 44:14-34. Welke zaken in jouw leven houd jij verborgen voor anderen, maar zijn voor Jezus zichtbaar en wat doe je met die wetenschap?

Zo kwamen Juda en zijn broers weer in het paleis van Jozef. Hij was daar nog, en ze vielen voor hem op hun knieĆ«n. ‘Wat hebben jullie gedaan?’ verweet Jozef hun. ‘Beseften jullie niet dat een man als ik kan zien wat voor anderen verborgen is?’ Juda antwoordde: ‘Wat kunnen wij u hierop antwoorden, heer? Hoe kunnen we ons vrijpleiten? God heeft de misdaad van uw dienaren aan het licht gebracht. Wij zijn bereid uw slaaf te worden, mijn heer, niet alleen degene bij wie de beker is gevonden, maar wij allemaal.’ Maar Jozef zei: ‘Geen denken aan. Degene bij wie de beker is aangetroffen wordt mijn slaaf, maar de rest van jullie kan in vrede naar zijn vader terugreizen.’ Juda deed een stap naar voren en zei: ‘Neemt u mij niet kwalijk, heer. U bent als de farao, maar sta uw dienaar alstublieft toe iets tegen u te zeggen, zonder dat u in woede ontsteekt. U vroeg ons, heer, of wij nog een vader of een broer hadden. Daarop vertelden wij u dat we nog een oude vader hadden en een broer die nog jong is; hij werd geboren toen onze vader al oud was. Zijn broer is gestorven, en hij is van de kinderen van zijn moeder als enige overgebleven. Zijn vader houdt daarom veel van hem. U zei ons toen, heer, dat we hem bij u moesten brengen, omdat u hem graag wilde zien. Wij zeiden toen tegen u, heer: “Het is uitgesloten dat de jongen bij zijn vader weggaat, want als hij hem verlaat, betekent dat zijn vaders dood.” Maar u zei tegen uw dienaren: “Als jullie jongste broer niet meekomt, wil ik jullie hier niet opnieuw zien.” Weer thuis bij mijn vader vertelden wij wat u had gezegd, heer, en toen onze vader ons vroeg om hierheen terug te gaan om weer wat voedsel te kopen, zeiden wij: “Dat is onmogelijk. Alleen als onze jongste broer meegaat kunnen we de tocht ondernemen, want we mogen die man niet onder ogen komen tenzij we onze broer bij ons hebben.” Maar mijn vader zei: “Zoals jullie weten heeft mijn vrouw mij twee zonen gebaard. De ene ging bij mij weg en is vast en zeker verscheurd; ik heb hem tot nu toe niet teruggezien. Als jullie nu ook de andere bij mij weghalen en er overkomt hem iets, dan zou ik, die al zo oud ben, door jullie schuld van ellende in het dodenrijk komen.” Dus, heer, als ik bij mijn vader terugkom zonder de jongen, aan wie hij zo verknocht is, dan kan het niet anders of hij sterft wanneer hij ziet dat de jongen er niet is; door het verdriet dat wij hem daarmee zouden aandoen, zou onze oude vader in het dodenrijk komen. Ik heb mij bij mijn vader borg gesteld voor de jongen; ik heb hem gezegd dat hij het mij mijn leven lang mag aanrekenen als ik de jongen niet terugbreng. Staat u daarom alstublieft toe, mijn heer, dat ik als slaaf bij u blijf in plaats van de jongen, en dat hij met zijn broers terugreist. Hoe zou ik immers zonder die jongen naar mijn vader kunnen teruggaan? Ik zou het verdriet dat ik mijn vader daarmee aan zou doen, niet kunnen aanzien.’ (Genesis 44:14-34 NBV)

Reacties

Populaire posts van deze blog

Lijntje naar boven

Strijd

Omgaan met weerstand