Hoofd
Psalmen 68:7-14. Wat zijn de daden van God als hoofd van de gemeente?
7 (68:8) God, toen u optrok aan het hoofd van uw volk,
toen u voortschreed door de woestijn, sela
8 (68:9) beefde de aarde,
en water stortte uit de hemel
toen God verscheen, de heerser van de Sinai,
toen God verscheen, de God van Israƫl.
9 (68:10) U liet een milde regen neerdalen, God,
en schonk uw uitgeput land nieuwe kracht.
10 (68:11) Uw kleine kudde ging er wonen,
in uw goedheid, God, gaf u het aan de zwakken.
11 (68:12) De HEER sprak een bevel uit,
een menigte vrouwen zei het voort:
12 (68:13) ‘Koningen vluchten, hun legers vluchten,
thuis verdelen de vrouwen de buit
13 (68:14) en jullie slapen bij de schaapskooi!’
De vleugels van de duif waren met zilver bedekt,
haar slagpennen met geelgroen goud:
14 (68:15) de Ontzagwekkende dreef koningen uiteen,
sneeuw viel neer op de Salmon.
In het midden van de gemeente lofzang ik uw naam.
Reacties
Een reactie posten