Gehecht
Psalmen 78:9-33. Hoe staat het met de hechting van jouw hart aan God?
9 De mannen van Efraïm,
bewapend met pijl en boog,
trokken zich terug op de dag van de strijd.
10 Zij hielden zich niet aan het verbond met God
en weigerden te leven naar zijn wet.
11 Zij vergaten zijn grote daden,
de wonderen die hij had getoond.
12 In het land Egypte, in de vlakte van Soan
zagen hun voorouders hoe hij een wonder verrichtte:
13 hij spleet de zee en voerde hen erdoor,
als een dam hield hij het water tegen.
14 Hij leidde hen met een wolk overdag,
in de nacht met een lichtend vuur.
15 Hij spleet de rotsen in de woestijn
en leste hun dorst met een watervloed,
16 uit de steen ontsprongen beken,
het water stroomde als rivieren.
17 Maar zij bleven tegen hem zondigen,
de Allerhoogste tergen in de woestenij.
18 Met opzet daagden zij God uit
en riepen om eten zoveel als ze wilden.
19 Zij beledigden God
en zeiden: ‘Zou God in staat zijn
een tafel te dekken in de woestijn?
20 Toen hij op de rots sloeg,
vloeide er water,
stroomden er beken–
maar zou hij zijn volk ook
brood en vlees kunnen geven?’
21 Toen de HEER dat hoorde, ontstak hij in woede,
een vuur laaide op tegen Jakob,
tegen Israël ontbrandde zijn toorn.
22 Want zij hadden God niet geloofd,
niet vertrouwd op zijn hulp.
23 Hij gaf een bevel aan de hoge wolken
en de deuren van de hemel gingen open,
24 manna om te eten regende op hen neer.
Hij schonk hun het koren van de hemel,
25 zij aten het brood van de engelen,
hij stuurde voedsel dat hen verzadigde.
26 Hij liet uit de hemel de oostenwind los,
de zuidenwind wakkerde hij aan,
27 en vlees regende als stof op hen neer,
vogels zo talrijk als zandkorrels aan de zee,
28 hij liet ze vallen midden in zijn kamp,
in een kring om zijn tabernakel.
29 Zij aten en werden meer dan verzadigd,
hij gaf hun zoveel ze begeerden.
30 Maar nauwelijks was hun honger gestild,
hun mond was nog vol eten,
31 of tegen hen ontbrandde Gods toorn,
hij sloeg de vraatzuchtigen dood
en bracht de sterksten van Israël om.
32 Toch bleven zij zondigen,
op zijn wonderen vertrouwden zij niet.
33 En hun dagen eindigden in leegte,
hun jaren liepen uit op een verschrikking.
34 Zodra er doden vielen, zochten zij God,
zij kwamen tot inkeer en verlangden naar hem,
35 dachten eraan dat God hun rots was,
God, de Allerhoogste, hun bevrijder.
36 Maar zij bedrogen hem met hun mond,
met hun tong logen zij hem voor,
37 hun hart was niet aan hem gehecht,
zij waren zijn verbond niet trouw.
38 Uit erbarmen bedekte hij hun zonde,
hij wilde geen dood en verderf,
dikwijls bedwong hij zijn toorn
en joeg hij het vuur van zijn woede niet aan.
39 Dan dacht hij: Ze zijn maar vlees,
adem die gaat en niet terugkeert.
Neem mijn hart, maak het een deel van uzelf.
Reacties
Een reactie posten