Hij
Job 41:10-34. Wie heeft de angst in jouw lichaam verbroken?
10 (41:2) Wie zou het wagen om hem op te schrikken?
Wie kan aantreden om met hem te strijden?
11 (41:3) Wie daagt hem uit zonder daarvoor te boeten?
Niemand, hij heeft op de hele aarde zijn gelijke niet.
12 (41:4) Ik zal niet zwijgen over zijn machtige dijen,
over zijn geweldige krachten en fraaie gestalte.
13 (41:5) Wie kan zijn opperhuid afvillen?
Wie dringt door zijn dubbele pantser heen?
14 (41:6) Wie heeft de kracht om zijn kaken te openen?
Schrikwekkend gapen de tanden in zijn muil.
15 (41:7) Zijn rug is met schilden geschubd,
ondoordringbaar verzegeld.
16 (41:8) Ze sluiten dicht op elkaar aan
en laten niet de minste lucht door;
17 (41:9) het ene kleeft vast aan het andere,
aaneengesloten en onscheidbaar.
18 (41:10) Wanneer hij proest, flikkert het licht,
zijn ogen schitteren als de dageraad.
19 (41:11) Brandende fakkels komen uit zijn bek,
vonkenregens vliegen door de lucht.
20 (41:12) Zijn neusgaten walmen,
als een kokende ketel of rokend riet.
21 (41:13) Zijn adem laat kolen ontbranden,
uit zijn bek slaat een vlam.
22 (41:14) Zijn nek zwelt op van kracht,
zijn muil straalt niets dan verschrikking uit.
23 (41:15) Zijn vlees sluit dicht om hem heen,
als om hem gegoten, onwrikbaar.
24 (41:16) Zijn hart is hard als een rots
en hard als de onderste maalsteen.
25 (41:17) Komt hij overeind, dan deinzen stortzeeën terug
en wijken brekers.
26 (41:18) Geen tegen hem getrokken zwaard houdt stand,
geen speer, geen lans, geen pijl.
27 (41:19) IJzer beschouwt hij als stro,
brons als rot hout.
28 (41:20) Hij slaat niet op de vlucht voor de pijl uit de boog,
slingerstenen raken hem–het zijn maar stoppels.
29 (41:21) Voor hem is een knuppel als stro
en hij lacht om het suizen van speren.
30 (41:22) Zijn onderlijf is zo scherp als een scherf;
als een dorsslede snijdt hij door de modder.
31 (41:23) Hij laat de diepten kolken,
de zee als een mengkroes zieden.
32 (41:24) Hij laat een spoor van lichten achter,
alsof de zee met zilverwitte koppen is bekroond.
33 (41:25) Hij heeft op de aarde zijn gelijke niet,
hij is een schepsel zonder vrees.
34 (41:26) Op al wat hoog is kijkt hij neer,
hij is de koning van alle trotse dieren.’
Hij!
Reacties
Een reactie posten