Rampen
Job 18:11-21. Hoe kan jij tot steun zijn voor diegenen die te maken hebben met rampen in hun leven?
11 De verschrikking staart hem allerwegen aan
en jaagt hem voort bij elke stap.
12 De honger put zijn krachten uit,
de rampen wijken niet meer van zijn zijde.
13 Huid en leden worden aangevreten door de dood,
door zijn eerstgeborene verteerd.
14 Aan de veiligheid van zijn huis ontrukt,
wordt hij gevoerd naar de vorst van de verschrikking.
15 Verwoesting treft zijn bezit,
zijn woning wordt bedolven onder zwavel.
16 Zijn wortels verdrogen in de grond,
zijn takken verdorren in de lucht.
17 Zijn nagedachtenis op aarde zal vergaan,
niemand zal nog weten wie hij was.
18 Uit het licht wordt hij het duister in geworpen,
hij wordt uit de wereld weggestoten.
19 Hij heeft geen kinderen, niemand draagt zijn naam;
waar hij woonde zijn geen overlevenden.
20 Jonge mensen zijn ontzet over zijn lot,
zijn ondergang doet oude mensen huiveren.
21 Zo vergaat het het huis van de boosdoener,
zo vergaat het de woning van hem die God niet kent.’
Behoed mij o God, ik schuil bij U.
Reacties
Een reactie posten