Romeinen 9:6-13. Zijn er dan ook mensen die niet door God geroepen worden?
6 God heeft zijn belofte niet gebroken. Want niet alle Israëlieten behoren werkelijk tot Israël,
7 niet alle nakomelingen van Abraham zijn ook werkelijk zijn kinderen. Er staat immers geschreven: ‘Alleen de nakomelingen van Isaak zullen gelden als jouw nageslacht.’
8 Dat wil zeggen: ze zijn niet door hun natuurlijke afstamming kinderen van God, maar gelden als nageslacht van Abraham op grond van Gods belofte.
9 Als íets een belofte is dan zijn het deze woorden: ‘Over een jaar kom ik terug en dan heeft Sara een zoon.’
10 Sterker nog, Rebekka was van onze vader Isaak zwanger van een tweeling,
11 (11-12) en al voor ze geboren waren en nog niets goeds of slechts hadden gedaan, werd haar gezegd: ‘De oudste zal de jongste dienen.’ Gods besluit blijft namelijk van kracht: God kiest een mens niet uit op grond van zijn daden, maar omdat hij hem roept.
12
13 Zo staat er ook geschreven: ‘Jakob heb ik liefgehad, Esau heb ik gehaat.’
Commentaar van Andrew Wommack (Vergadering):
Opmerking 1 bij Romeinen 9:6: Paulus had zojuist blijk gegeven van een bewogenheid met
het Joodse ras die zo sterk was dat hij bereid was in hun plaats verdoemd te
worden als dat hun redding tot gevolg zou kunnen hebben. Zoals hij in vers 2
zei, gaf dit hem “een grote smart en een voortdurend hartzeer.”
Volgens de verzen 4 en 5 is één van de
redenen dat hij zo intens naar de redding van de Joden verlangde omdat hij zelf
een Jood was en zich er sterk bewust van was dat Christus de Joodse Messias
was. Hoe ironisch was het dat Jezus tot het Zijne kwam en de Zijnen Hem niet
hebben aangenomen (Joh. 1:11). Nu begint Paulus aan de redenering waardoor hij
in staat was om met de tragische verwerping van Jezus door de Joden om te
kunnen gaan.
De beloften die aan Abraham en zijn
afstammelingen waren gemaakt, werden niet aan zijn fysieke nageslacht gemaakt,
maar aan zijn geestelijke zaad (verzen 6-8). Daarom heeft het ware volk van God
niet hun Messias verworpen. Er is een lichaam van gelovigen, bestaande uit
gelovige Joden en heidenen, die het ware Israël van God zijn. Om dit te staven
haalt Paulus de twee oudtestamentische voorbeelden aan van Isaak (vers 9) en
Jakob (verzen 10-13) om te illustreren hoe de zegen van God niet via de normale
methode van nalatenschap werd doorgegeven, maar door verkiezing.
Paulus had al tweemaal eerder in deze
brief een aantal van deze gedachten onder woorden gebracht en hij gebruikte
dezelfde redenering in zijn brief aan de Galaten.
7 en zij zijn ook niet allen kinderen, omdat zij nageslacht van Abraham
zijn, maar: Door Isaak zal men van nageslacht van u spreken.(SV: Noch
omdat zij Abrahams zaad zijn, zijn zij allen kinderen; maar: In Izaäk zal u het
zaad genoemd worden.)
8 Dat wil zeggen: niet de kinderen van het vlees zijn kinderen Gods,
maar de kinderen der belofte gelden voor nageslacht.(SV: Dat is, niet de
kinderen van het vlees, die zijn kinderen Gods; maar de kinderen der beloftenis
worden voor het zaad gerekend.)
Opmerking 2 bij Romeinen 9:8: Paulus haalt zes oudtestamentische verwijzingen aan om zijn
bewering te staven dat Gods beloften aan Abraham en diens “zaad” gemaakt waren
aan de geestelijke nakomelingen van Abraham en niet aan zijn fysieke.
Ten eerste was Isaak niet de
eerstgeboren zoon van Abraham die recht had op het geboorterecht en de zegen.
Toch verkreeg hij beide omdat hij door God was uitverkoren. Vervolgens was
Jakob ook niet de eerstgeborene. Toch was hij uitverkoren door God. Deze twee
voorbeelden bevestigen dat Gods belofte niet door geboorte werd geërfd.
Paulus wijst er ook op dat voordat
Jakob en zijn tweelingbroer Esau geboren werden, God aan Rebekka had verteld
dat de oudere de jongere zou dienen. Ze waren nog niet eens geboren, zodat ze
noch iets goeds of iets kwaads hadden gedaan waardoor God genoopt was deze
keuze te maken. Dit betekende dat de zegen van Abraham ook niet werd verkregen
door een persoonlijke prestatie, maar het was enkel gebaseerd op Gods
verkiezing door genade.
9 Want er ligt een belofte in dit woord: omstreeks deze tijd zal Ik
komen en Sara zal een zoon hebben.
10 Maar dit niet alleen; daar is ook Rebekka, bevrucht van één man, onze
vader Isaak.
11 Want toen de kinderen nog niet geboren waren en goed noch kwaad
hadden gedaan – opdat het verkiezend voornemen Gods zou blijven, niet op grond
van werken, maar op grond daarvan, dat Hij riep, –
Opmerking 3 bij Romeinen 9:11: Paulus haalt deze oudtestamentische voorbeelden aan om aan
te tonen dat degenen die als kinderen van Abraham waren beschouwd niet zijn
fysieke afstammelingen waren, maar dat ze in dit geval door God waren verkozen
voordat ze geboren werden. Dit bewijst dat de uitverkiezing van God niet is
gebaseerd op geboorte of prestatie.
Sommige mensen hebben dit vers en het
citaat uit Maleachi 1:2-3[i] in het volgende vers
echter opgevat als een voorbeeld van uiterste voorbeschikking. Ze redeneren dat
Esau door God werd gehaat voordat hij geboren was. Daarom zijn sommige mensen
door God voor vervloeking voorbeschikt terwijl anderen voor redding zijn
voorbeschikt voordat ze zelfs maar geboren zijn. Dit betekent dat in dit geval iemand
weinig keuze heeft. Maar dat is niet wat er in deze verzen staat.
Zoals in opmerking 2 bij Romeinen 8:29
is uitgelegd,[ii]
is Gods voorbeschikking gebaseerd op Zijn voorkennis (zie opmerking 1 bij Rom.
8:29)[iii]. Alleen diegenen van wie
God van tevoren wist dat zij Hem zouden aannemen zijn uitverkoren en
voorbeschikt. God dwong Jakob en Esau niet om de keuzes te maken die ze
maakten. Maar door Zijn voorkennis was Hij in staat om te voorzien wie aan Hem
gehoor zou geven en dat is degene die Hij koos.
Opmerking 4 bij Romeinen 9:11: Op dezelfde manier waarop de leerstelling van uitverkiezing
is gebaseerd op Gods voorkennis is de voorbeschikking gebaseerd op Gods
voorkennis. Dit is duidelijk te zien in 1 Petrus 1:2 waar staat dat we “de uitverkorenen naar de voorkennis van God, de Vader” zijn.[iv]
God kiest niet een individu onafhankelijk van zijn vrije keuze. In plaats
daarvan weet Hij door zijn voorkennis wie Hem zal kiezen en dit zijn de
personen die Hij tot de Zijne verkiest.
12 werd tot haar gezegd: De oudste zal de jongste dienstbaar zijn,
Opmerking 5 bij Romeinen 9:12: Er is geen verslag van in de schriften dat de mens Esau
ooit de mens Jakob diende. Het nageslacht van Esau diende echter het nageslacht
van Jakob (1 Kron. 18:13)[v]. Hoewel Paulus verwijst
naar de feitelijke geboorte van deze twee mensen, verwijst de profetie die aan
Rebekka werd gegeven en de vervulling ervan naar de naties die uit deze twee
mannen voortkwamen.
13 gelijk geschreven staat: Jakob heb Ik liefgehad, maar Esau heb Ik
gehaat.
Opmerking 6 bij Romeinen 9:13: God haatte Esau niet en had Jakob lief terwijl ze nog in
hun moeders schoot waren. Hij verkoos Jakob boven Esau als de erfgenaam van de
zegen van Abraham voordat ze geboren waren, maar Esau had met God kunnen
wandelen en door God gezegend kunnen worden als hij daarvoor had gekozen.
De tekst waarin Maleachi zegt “Jakob
heb ik liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat” werd ongeveer 570-525 v.Chr.
geschreven, duizenden jaren na de geboorte van Esau en Jakob. Deze tekst zegt
dus niet dat God Esau bij de geboorte haatte. In de Schrift wordt geen enkele
keer vermeld dat God Esau als persoon haatte. Deze verwijzing naar Esau
verwijst naar de natie Edom (de afstammelingen van Esau), net zoals de term
Israël vaak verwijst naar de gehele natie van Israël en niet naar Jakob
persoonlijk. God zegt dus dat Hij de natie Edom had verworpen en de natie
Israël had verkozen.
Paulus haalt Maleachi niet aan om aan
te tonen dat God Esau haatte en Jakob liefhad toen zij nog in de moederschoot
waren, maar juist om te bevestigen dat de keuze die God maakte voordat ze
geboren waren, gebaseerd op Zijn voorkennis, de juiste keuze was. Jakob werd
een machtige man van God en Esau minachtte de dingen van God. Gods keuze voor
Jakob zorgde er niet voor dat dit gebeurde. Dit citaat uit Maleachi bevestigt
eenvoudigweg dat Gods voorkennis nauwkeurig was.
Zelfs voordat ze geboren waren, werd
Jakob tot een hogere positie geroepen dan zijn broer Esau, maar dat laat geen
enkele verwerping van Esau van de kant van God zien. Het is vergelijkbaar met
de keuze van God voor de één om voorganger te worden terwijl de ander als
oudste is geroepen. De oudste is niet minder dan de voorganger. Ze zijn
gewoonweg tot andere posities geroepen. Jakob en Esau waren tot verschillende
posities geroepen voordat ze ook maar enig goed of kwaad hadden gedaan. Dit
illustreert dat verkiezing niet was gebaseerd op prestatie, maar op keuze.
14 Wat zullen wij dan zeggen: Zou er onrechtvaardigheid zijn bij God?
Volstrekt niet!
[i] Mal. 1:2-3 Ik heb u
liefgehad, zegt de HERE. En dan zegt gij: Waarin hebt Gij ons uw liefde
betoond? Was niet Esau Jakobs broeder? luidt het woord des HEREN. Toch heb Ik
Jakob liefgehad, maar Esau heb Ik gehaat; Ik heb zijn bergen tot een woestenij
gemaakt en zijn erfdeel aan de jakhalzen der woestijn prijsgegeven.
[ii] Rom. 8:29 Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren
bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de
eerstgeborene zou zijn onder vele broederen;
Opmerking 2 bij Romeinen 8:29: Dit vers geeft de sleutel
om het antwoord op de leer van voorbestemming te ontsluiten. Voorbestemming is
afhankelijk van voorkennis.
Het woord “voorbestemming” of “predestinatie” betekent dat iets
vooraf is vastgelegd of bepaald. “Voorbestemmen” wordt slechts viermaal
gebruikt in het Nieuwe Testament (Rom. 8:29, 30; Ef. 1:5, 11). Men heeft deze
leerstelling zo opgevat dat het zegt dat God alles in iemands persoonlijke
leven van tevoren heeft bepaald, inclusief of hij gered zal worden of verloren
zal gaan. Deze opvatting komt niet consequent overeen met andere leerstellingen
of voorbeelden in de Schrift. Dit geloof zal iemands motivatie om het kwade te bestrijden
en het goede te doen vernietigen. Als God van tevoren al alles heeft bepaald
wat in je leven zal gebeuren, dan is alles wat jou overkomt de wil van God,
zelfs zonde. Dat is niet waar.
Dit vers beperkt Gods voorbestemming tot alleen diegenen waarvan
Hij voorkennis had. Dit betekent dat alleen die mensen waarvan God wist dat zij
Zijn aanbod tot redding zouden aanvaarden voorbestemd zijn. Hij bestemt mensen
niet voor om gered te worden of verloren te gaan. Degenen die Hij tevoren
gekend heeft in Christus zijn voorbestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld
van Christus. Zoals we kunnen waarnemen, dwingt God zelfs niet eens om dat nu
al te laten gebeuren. Bij sommige Christenen zal het niet gebeuren totdat zij
hun verheerlijkte lichamen ontvangen, maar het zal gebeuren.
God gaf ieder individueel persoon een vrije wil en God zal die
vrije wil geen geweld aan doen, behalve op de dag des oordeels. Zelfs dan zal
God alleen die keuzes ten uitvoer brengen die ieder al uit eigen wil heeft
gemaakt. Iedereen heeft een door God gegeven recht om naar de hel te gaan als
hij dat wil.
Zoals in het vorige vers, Romeinen 8:28, vermeld, doet God alle
dingen ten goede werken voor hen die God al liefhebben. Zelfs dan neemt Hij
niet onze vrije wil weg. Niet alles wat ons overkomt is goed en van God. In
Zijn oneindige wijsheid kan God het echter ten goede doen meewerken. Vers 29
gaat door om de waarheid verder uit te bouwen dat God vóór ons is en dat
diegenen die bij Hem voor redding zijn gekomen tot het einde toe gered zullen
zijn.
Als het juist wordt begrepen, geeft dit vers een grote
geruststelling aan de gelovige dat God vóór hem is en met hem werkt om hem tot
de wasdom der volheid van de Heer Jezus Christus te brengen (Ef. 4:13).
[iii] Rom. 8:29 Want die Hij tevoren gekend heeft, heeft Hij ook tevoren
bestemd tot gelijkvormigheid aan het beeld zijns Zoons, opdat Hij de
eerstgeborene zou zijn onder vele broederen;
Opmerking 1 bij Romeinen 8:29: Het woord “voorkennis”
verwijst ernaar dat God van tevoren weet wie Zijn aanbod tot redding zal
aannemen voordat het feitelijk gebeurt. De Schrift leert ons dat wij (de
gelovigen) in Christus voor de grondlegging der wereld zijn uitverkoren (Ef.
1:4). Gods almacht is zo oneindig dat Hij van tevoren onze keuzes kent.
De Schrift maakt ook bekend dat er een aantal dingen zijn die God
niet van tevoren weet. In het boek Jeremia zei God tweemaal dat het niet in Hem
was opgekomen dat de mensen hun kinderen aan demonische goden zouden offeren
(Jer. 19:5; 32:35). Er zijn dingen waarvan God Zelf zei dat Hij ze niet had
voorzien.
Het is het meest waarschijnlijk dat de Heer almachtig is om alles
van tevoren te weten, maar dat Hij er gewoon voor kiest om die almacht niet in
iedere situatie te gebruiken. Hij vertelde ons om wijs te zijn tot het goede, maar
onbesmet van het kwade (Rom. 16:19). Hij vertelde ons ook om te denken aan al
wat waar is, al wat waardig is, al wat rechtvaardig is, al wat rein is, al wat
beminnelijk is, al wat welluidend is, al wat deugd heet en lof verdient. Dat is
de manier waarop Hij ernaar verlangt dat wij zijn, omdat dat de manier is
waarop Hij is.
Daarom toonde God Zich verrast toen Adam en Eva van de verboden
boom hadden gegeten, omdat Hij het waarschijnlijk ook was. Zoals we er al met
de tekst van Efeziërs 1:4 op hebben gewezen, koos God ons in Christus voor de
grondlegging der wereld. Voordat de mens zelfs maar was geschapen, wist Hij dat
de zonde zijn intrede zou doen en dat verlossing nodig was. Maar
klaarblijkelijk gebruikte Hij deze voorkennis niet in die mate dat Hij iedere
beweging die de mens zou maken wist. Er wordt hier geen reden voor gegeven,
maar één reden is zeer zeker dat een absoluut gebruik van Gods voorkennis Zijn
relatie met de mens in de weg zou staan.
God had twee engelen naar Sodom en Gomorra gestuurd om te zien of
hun daden werkelijk zo slecht waren als Hij had vernomen (Gen. 18:20-19:29). De
Heer stelde Abraham op de proef (Gen. 22:1-10). Nadat Hij Abraham op de proef
had gesteld zei Hij: “Nu weet Ik, dat gij godvrezend zijt, en uw zoon, uw
enige, Mij niet hebt onthouden.” (Gen. 22:12). Het berouwde de Heer dat Hij
Saul tot koning had aangesteld toen Hij zag hoe Saul bleek te zijn (1 Sam.
15:11). En de Schrift geeft nog veel meer voorbeelden.
Gods almacht om alles van tevoren te weten is onbeperkt, maar door
Zijn keuze weet God niet ieder detail. Het begrijpen van voorkennis geeft een
basis voor het begrijpen van voorbestemming, roeping en verkiezing (1 Petr.
1:2).
[iv] 1 Petr. 1:2 de
uitverkorenen naar de voorkennis van God, de Vader, in heiliging door de Geest,
tot gehoorzaamheid en besprenging met het bloed van Jezus Christus: genade en
vrede worde u vermenigvuldigd.
[v] 1 Kron. 18:13 En hij
legde in Edom bezettingen, zodat alle Edomieten onderdanen werden van David. De
HERE gaf David de overwinning overal waar hij heentrok.
Reacties
Een reactie posten